Werkwoorden 4de leerjaar reeks 406

Reeks 406: Aanduiden tegenwoordige tijd of verleden tijd.


Vul in: tt als het tegenwoordige tijd is, vt als het verleden tijd is.

1. Jefke praat over zijn hondje.
2. Een fiets kost al 250 euro.
3. Hij stond in de rij.
4. Piet komt te voet naar huis.
5. Hij plukte bessen.
6. Anneke dacht aan haar zieke broer.
7. Waar vind je die mooie bloemen.
8. De Sint bracht veel speelgoed.
9. De brandweerman redde een vrouw.
10. Mijn broer ligt nog in zijn bed.
11. Annelies slaapt zo snel mogelijk.
12. De meester noemde mijn naam.
13. Onze hond volgt ons.
14. Wij moeten al veel leren.
15. Vroeger woonden ze in de stad.