Werkwoorden 4de leerjaar reeks 408

Reeks 408: Aanduiden tegenwoordige tijd of verleden tijd.


Vul in: tt als het tegenwoordige tijd is, vt als het verleden tijd is.

1. Mieke fietst naar school.
2. Op de speelplaatsts spelen al veel kinderen.
3. Ze kregen veel huiswerk.
4. Moeder hielp Mieke bij haar huiswerk.
5. Ze werkten wel twee uur.
6. Vader vindt dat veel te veel werk.
7. Jefke zag een spook.
8. Margriet gaat naar haar vriendin.
9. Gisteren kreeg ze van haar vriendin een peer.
10. Jefke heeft ook nog een cadeau voor Anneke.
11. Hij geeft haar nog een snoepje.
12. Ze bedankt hem uitbindig.
13. Was jij vorige week in Spanje?
14. Mijn hond blaft als hij een koekje krijgt.
15. De juffrouw moest alles verbeteren.