Maak iedere zin vragend.Typ dan de persoonsvorm en het onderwerp.
voorbeeldVader komt op bezoek in het ziekenhuis.pv = komt --- noemvorm = komen --- stam =kom1. Zij dweilt de vloer schoon.pv = noemvorm = stam = 2. Ze dompelt de dweil in het water.pv = noemvorm = stam = 3. Moeder brengt een tas vol snoep.pv = noemvorm = stam = 4. Kinderen liggen meestal samen op een kamer.pv = noemvorm = stam = 5. Ik kijk graag door het raam.pv = noemvorm = stam = 6. Dat meisje slaapt een hele dag.pv = noemvorm = stam = 7. Jij krijgt toch ook graag bezoek.pv = noemvorm = stam = 8. Wachten jullie op de dokter?pv = noemvorm = stam = 9. We praten een hele tijd over koetjes en kalfjes.pv = noemvorm = stam = 10. Weet jij een leuk spelletje?pv = noemvorm = stam = 11. Het jongetje huilt van de pijn.pv = noemvorm = stam = 12. Vanavond luisteren de zieke kleuters naar een spannend verhaal.pv = noemvorm = stam =