Werkwoorden 4de leerjaar reeks 426

Reeks 426: Tegenwoordige tijd


Vul de juiste vorm in.

1. (spelen) Polleke met de bal.
2. (binden) Ik hem vast.
3. (antwoorden) Ik op zijn vraag.
4. (lopen) Margriet snel weg.
5. (wachten) Ik op de trein.
6. (geeuwen) Karel omdat hij moe is.
7. (bieden) Ik hem 100 euro.
8. (denken) Hij aan de school.
9. (vullen) Jefke een glas water.
10. (blijven) Vader lang weg.
11. (antwoorden) Moeder niet op mijn vraag.
12. (zenden) De meester mij naar de directeur.
13. (glimlachten) De sint naar alle kinderen.
14. (bewegen) Het blad in de wind.
15. (remmen) De man uit alle macht.
16. (vinden) Ik een schat.
17. (binden) De politie hem vast.
18. (lezen) Ik / jij / jij ?
19. (werken) Ik / jij / jij ?
20. (antwoorden) Ik / jij / jij ?